Hoe bouw je een geloofwaardig decor?
Het decor is een van de belangrijkste bouwstenen van elk goed verhaal. Waar je een verhaal voor je kan zien, daar begint de geloofwaardigheid. Wie beeldde zich nooit in rond te lopen in Midden Aarde aan Frodos zijde, of reisde met Odysseus mee naar zijn eigen Ithaka? Verhalen met een sterk decor zijn tijdloos als die ene zomervakantie. De omgeving blijft je bij alsof je er zelf rondliep en in gedachten kan je er terug heen reizen wanneer je maar wilt.
‘Elke goede roman speelt zich heel erg ergens af’, aldus Ilja Leonard Pfeijffer in zijn Brieven uit Genua. ‘zelfs als die plek fictief is, beschrijft de schrijver hem in zoveel details, geuren en kleuren dat het lijkt alsof hij er is opgegroeid. Als de lezer na lectuur het gevoel heeft dat hij er is geweest, is het boek geslaagd. Als ik er goed over nadenk, zijn er veel boeken die ik heb gelezen waarvan ik mij de personages en het precieze verhaaltje niet meer helemaal voor de geest kan halen, maar die mij zijn bijgebleven als een vakantieherinnering. Dat zijn de beste boeken. Het decor is de kern.’
Een roman is gebaat bij een levendig decor, dat net zo wijds als afgebakend is, dat een scherp kader biedt en tegelijkertijd een wereld aan mogelijkheden opent die het verhaal voortstuwen. ‘Een roman verhoudt zich tot de werkelijkheid als een verzonnen tekening of een gemanipuleerde foto tot de wereld. Aan de geconcentreerde blik ontleent hij zijn kracht. Het is de focus van de tovenaar die de poppen laat dansen.’ Aldus Pfeijffer in zijn brief aan Geyla. Hoe laat je die poppen dansen? Waar vind je de staf van de tovenaar? Hoe gebruik je hem? Nu, de staf is je pen. En met je pen kan jij werelden tot leven roepen waarvan niemand het bestaan vermoedde.
Begin op de dag waarop alles veranderde
Om een locatie tot leven te wekken, begin je je verhaal op de dag waarop alles veranderde. Zoals Kafka in zijn roman De Gedaanteverwisseling. ‘Toen Gregor Samsa op een morgen uit onrustige dromen ontwaakte, ontdekte hij dat hij in zijn bed in een monsterachtig ongedierte was veranderd.’ Het hoeft natuurlijk niet zo drastisch. Je kan iemand ook laten opstaan met de beslissing dat hij/zij vandaag ontslag zal nemen. Door deze verandering zal het personage anders naar zijn omgeving gaan kijken. Je laat het naar de keuken lopen en bedenken dat het morgen wellicht geen koffie hoeft te zetten met die vieze oude perculator, dat het dan wellicht op Bali wakker wordt en een kopje koffie kan laten bezorgen door roomservice.
Als er iets verandert in onze omgeving, gaan wij er ook anders naar kijken, hebben we een reden om alles nog eens opnieuw onder de loep te nemen – en de manier waarop we ernaar kijken zegt ook iets over onze veranderde staat van zijn. Als een personage opstaat, een douche neemt en zoals altijd naar zijn/haar werk gaat, dan beweegt hij/zij zich als het ware blindelings door het huis – heeft het geen reden om details op te merken die vandaag anders zijn dan gisteren, juist door de veranderde glans in zijn/haar ogen.
Een bewegende wereld
Niet enkel je personage is in beweging, maar de ruimte waarin het personage zich beweegt ook. Niets is statisch in een verhaal. Het personage dat wakker wordt in een vreemde wereld, heeft een goede reden om die wereld eens goed te gaan verkennen. Idealiter zijn drie dingen het geval aan het begin van je verhaal. 1) Het verhaal is in beweging, er gebeurt iets. 2) De toon komt overeen met de staat van zijn van het personage. 3) Er is een probleem. Als deze drie zaken harmonieus gecombineerd worden, dan wordt het verhaal vanzelf in beweging gezet.
Zorg dat het decor mogelijkheden biedt om het verhaal voort te stuwen. Dat er elementen zijn die die het personage aanzetten tot actie en reactie. Zo draagt het decor bij aan de beweging in het verhaal. Schrijven is als zeilen; als we stilvallen, komen we in de dode hoek terecht, dan zijn we stuurloos. Pas als er continu dingen veranderen in de omgeving, is het personage in staat tot verandering – om een doel voor ogen te hebben en te blijven voortbewegen richting die ene stip op de horizon. Dat hij deze nooit zal bereiken, of toch niet op de manier waarop hij anticipeerde het te doen, weet hij natuurlijk nog niet.
De omgeving en het perspectief
Zorg dat het meteen duidelijk is wie je personage is. Wordt de omgeving bekeken door de ogen van een ezel, laat dat dan meteen weten. Als pas aan het einde van het verhaal blijkt dat het personage eigenlijk een hond / een man / een schoen was – voelt de lezer zich bedrogen. Beschrijf je de omgeving vanuit een hij- of zij-persoon, dan hoef je enkel vanaf een afstandje mee te bewegen met het personage, als het ware over diens schouder te kijken naar wat er gebeurt. Stapt het personage in bad, dan hoef je dit enkel te melden. Beschrijf je de omgeving echter vanuit een ik-perspectief, dan moet de lezer kunnen voelen hoe het warme water de huid van het personage omsluit, de waterdamp zelf inademen, het schuim samen met hem optillen en opzij blazen, en daarna de ruwe stof van de handdoek op zijn huid voelen.
Het weer
Het weer is een goed instrument om je omgeving tot leven te brengen, om veranderende omstandigheden te illustreren – om je personage voor het blok te zetten (bij onweer en storm) of juist energie te geven (als de eerste lentezon begint te schijnen). Arie Storm geeft in zijn boek Het schrijven van een roman verschillende voorbeelden van het gebruik van weersomstandigheden in boeken.
‘De ongewone warmte van de afgelopen weken had zich zwaar en massief in huis opgehoopt.’ Hierover zegt Arnon Grunberg in een essay dat het op hem overkomt als een cliché, waarvan het duidelijk is dat de schrijver het achter de typmachine bedacht heeft.
Arie Storm komt hierop met een beter gelukt voorbeeld, uit Het doodgezegde park van Willem Brakman. ‘Het regende, al dagenlang, een drensbui die het onmogelijk maakte zich voor te stellen dat het ergens op de wereld niet regende. Het drupte van goten en kozijnen, tikte in de regenpijp, gorgelde in de straatgoot en sproeide in een nevel van het dak, de enkele keer dat het even vlaagde. Was het beroerd in de straten, erger was het in het park, daar was de zon gestorven en een oneindige droefenis weende in de struiken en sieperde over de beelden der gevallenen voor het vaderland; de hemel die zich weerspiegelde in de plassen was al even grauw als de met schelpen vermengde teer van de paden.’
Prikkel de zintuigen
Spreek de zintuigen van de lezer aan. Het gaat niet enkel om het beeld. Het personage beweegt werkelijk in de wereld, en wij vergezellen hem. Dat betekent dat we het decor niet enkel kunnen zien, maar ook kunnen voelen, proeven, ruiken en horen. Wat hoort het personage? Wat proef het? Wat voelt het? Wat ruikt het? Focus hierin op details en wees specifiek. Het geurde naar lente, is vaag. Kan de lezer de geur van de lente zomaar oproepen? De lente zal anders ruiken in een bos dan aan zee of in een stadse omgeving. De lente heeft voor ieder een eigen, specifieke geur en is moeilijk op te roepen voor de lezer die in hartje winter aan het haardvuur zit. Hoe ruikt de lente binnen je verhaal? Naar schors van een boom, naar lavendel of naar graniet? Het zal er ook van afhangen in welk deel van de wereld je je bevindt. Kies een detail dat bijdraagt aan het verhaal, dat iets uitmaakt – dat het verhaal voortstuwt. Je kan je eindeloos verliezen in het beschrijven van een mooie sfeer, hoe de zon over de heuvel schijnt en de klokken van de kerk in de vroege ochtend rinkelen. Als je personage last heeft van ochtendhumeur, zal het dit niet opmerken.
Tijdens de cursus creatief schrijven breng je in eigen woorden een decor tot leven.